vrijdag 1 januari 1999

de route en de esthernaut

de groeten, hatsjiee en vaarwel, hik.

Er was geen tijd langer dan vandaag dat ze dacht te moeten wenen, noch was het eensluidend voor de overkant dat de zon weldra meer zou zijn dan de maan.
Tikkend tegen regen als vallend licht, kwam dwars aan de zijkant geen duistere
oplossing in zicht voor de spiegel die zichzelf in de muur zag. 
Kou en koude verdrongen zich in de ondergrond als barstende vloeken en in een wedstrijd van ijs gleed water langs de regenpijp.
Gifgroen stak een klein vergeet-me-nietje door de betonlaken van het wereldse.
Uitstekende ijsbloemen stonden binnen in vazen van licht, een kleine faun bewoog zich om de tafelpoot. Met uitgestrekte benen  en wandelschoenen sloop de veter door de vetergaten. Een pruttelende tap spuit een scheel biertje, en zag haar als een
opkomende zomermorgen voor haar liggen. Niets begreep veel meer dan minder ooit kon geloven. Nergens verdwenen muren en was de hei op slot.
Buiten was de stadsbus aan het ontladen en er liep een hond door de straat. Binnen kon niemand geloven dat eens, eens er weer eens zomaar voor me staat. Op grote wijnvlekken zwaaide haar zomerjurk en een dominee. Ze kon niet weten dat er geen groter genot was dan het genieten van een verloren liefde. Elke stap dichterbij klonk als een hamerslag en traan die viel. Met een rollend oog en bleke lippen, zagen ze elkaar aan. Geen moment was minder dan dat enige moment dat in de eeuwigheid waarin alles overnieuw begint. De klok trilde de laatste seconde en in ene tel was het de deurklink die bewoog. Het kalkstenen schilderij schreeuwde om een biljart, en de rekening was bedrog en zonder geld van generlei waarde. Een rood lint danste om haar stappen en bewoog zich hemelwaarts alsof de zwaartekracht aan haar ontsnapte. Elke meter meer was geplaveid met vilten lelies waarop ze haar tred lopen deed. Donker was de nacht als huilende muziek zich in een koor verschanste, geen toon kon worden gehoord dat geen nood kon beschrijven. Het ergste alfabet van liefde was zij die voor me stond zonder te zijn. Een grammatica van haat heeft haar naam. Een marteling verder in de scene loopt jezus van het kruis met een bijl.
En een geil zijspoor dwaalde naar kimme, foute kneep en verschiet op de vensterbank met vork en trommeltje.
De uitgedaagde zon en sprak de hemel tergend tegen en een boomtrekkende grondwortel stak kommaloos omhoog. De strelende uren vlieden langs de tijd die het aanbod afsloeg. Het streep en wijdbeens vertelde zich haar rug de wervelende en stuitende stoelendans.