Laten we aanemen dat de mens ten eerste een beeldenaar is van het zijnsbeeld, gelijk een architect van een idee.
En dat elk bestaand en toekomstig denkbeeld behoort tot dat zijnsbeeld.
Een beeldenaar dat een beeld voorziet zonder dat men het kan prediceren als een bestaand iets ontwierp een leeg beeld. (bv een eenhoorn)
Waarom worden sommige lege beelden bewaarheid en anderen niet?
Omdat het zijnsbeeld richting dat beeld bewoog, zo kan het schip de eenhoorn wel maar als mythologisch dier niet bestaan.
Letters op je scherm of papier zijn eigenlijk beelden van tekens die woorden vormen kunnen.
Zo vormt een beeldenreeks een stripboek, film of ander tijdsbeeld.
Er is een wezelijk vesrchil tussen een beeldenreeks en een woordenreeks mbt. tijdsbeeld.
Zo maken beelden zonder chronologie slechts een ruimtelijke ordening (een schilderij) waarvan ze zelf de coorinaten zijn net zoals woorden een ruimtelijk positie hebben op je scherm of papier die door regels zijn gecoordineerd.
De grammatica van het beeld is het dictee van het zijnsbeeld maar de grammatica van het woord is niet uit dat zijnsbeeld ontstaan.
Dat er een ijswagen op de hoek van de straat staat is niet de reden dat het voltooid deelwooord moet worden gebruikt bij de geleende metafoor.
Het eindigt wel in samenhangloosheid. En dat we allemaal in rijtjeshuizen wonen maakt het niet meer samenhangend. De samenhangloosheid tussen woord en beeld is de bron van het absurde. Voor de wetenschap geldt precies het omgekeerde: de woord- samenhang leidt tot een andere verbeelding (om er vervolgens munt uit te slaan).
En hier begint de filosofie. Het gaat dan ook alleen om uiterlijkheden en de zeggingskracht ervan.
Maar soms lijken we allemaal als Helen Keller