woensdag 21 september 2005

gedachtendrog

Stel dat naast gezichtsbedrog ook zoiets bestaat voor je gedachten, dus voordat je iets mededeelt dat onontkoombaar niet eenduidig te verstaan is.
Aangezien ieder het intiemst is met zijn eigen gedachten zou zoiets niet mogelijk kunnen zijn en pas als we het aan de wereld meedelen onstaat er een meerduidigheid door een onnoembaarheid of ook wel doordat de luisteraar het als een anders interpreteert.
Ook gedachten die iets anders voorstellen dan zoals men door de constructie mag verwachten zijn gedachtendrog. Sofisme, poezie, een muziekstuk, schilderij en gezichtsmimiek of email van onbekenden zijn hiervan een goed voorbeeld. Ook macht in zijn zuiverste vorm voldoet hieraan. Een onbekende taal aanhoren kan men ook hieronder subsumptieren.
Het idee dat de een wereld aan een enkel woord hangt (bv een ja of nee) is vooral bij sollicitaties een veel voorkomende constructie, en wordt ook wel gevonden bij datings en in een toestand die men verliefdheid pleegt noemen, ook als men dronken is en een speciaal geval is de kater achteraf. Bij martelingen of verraad anderszins uiteraard ook.
Aangezien gedachten niet altijd conclusief zijn maar merendeels associatief en alleen aan de eigenaar van die gedachten duidelijk is waarmee die trein rolt en die subtiliteiten niet altijd mededeelbaar of herleidbaar zijn voor anderen, is noembaarheid als activiteit voornamelijk een werkzaamheid voordat men iets mededeelt.
De vraag is dus of dat alle gedachten noembaar zijn of dat slechts sommige gedachten noembaar zijn en of men dus gedachten heeft die niet mede te delen zijn en waarvan sommige bedrog kunnen zijn.
Als slechts sommige gedachten noembaar zijn dan is een gedachtendrog uitpluizen zinloos. Gedachtendrog in mededeelbare gedachten is namelijk al uitvoerig beschreven door Aristoteles. Als in onnoembare gedachten iets gebeurt dat gedachtendrog zou kunnen zijn zal ik dat dus ook niet mededelen kunnen. De zuiverheid van onnoembare gedachten is dus eeuwig onduidelijk. Of het zou zijn moeten dat stommiteiten ook de graadmeter zijn van deszulks gedachten.
Zijn de gedachten bij dieren en menselijke babies hoofdakelijk niet-mededeelbare gedachten? Betekent dat ze niets mededelen dan ook het bestaan van hun onnoembare gedachten? Enige laboratoriumwerk is hier vereist.
De dictatuur van de mededeelbare gedachten kan de natuur der gedachten misschien tot een bekentenis dwingen. Indien men nu bedenkt dat gedachten het verschijnsel tussen de oren is die zowel waarheden als leugens behelst en men bovenstaande nog eens leest lijken leugens (gedachtendrog) direct alleen noembaar te zijn bij niet-mededeelbare gedachten, en die conclusie kan niet waar zijn. Of men moet als premisse stellen dat leugens mededeelbare gedachten zijn en gedachtendrogen niet-mededeelbare gedachten zijn. En dat onderscheidt bestaat niet want het zijn beide leugens. En dan zou de wereld wartaal zijn. En het kenmerk van waarheid is eenduidigheid, in 90% van de gevallen.