de kans op leven is eigenlijk een sinpele rekensom:
de reikwijdte van temperatuur is -273,16 C tot 1030 Kelvin of meer, hiervan is levensvatbaar ongeveer 0 tot 40 graden, dat is dus 40/(10^30)
Vermenigvuldig dit met de locatie in het universum: de spanne van de grootte van een virus tot de lengte van de grootste dinosuarus tov. de kubieke inhoud van net hele universum oftewel ongeveer 45 meter/(∞-1)
En vermenigvuldig dit met de spanne van levensduur (enkele minuten tot een eencellige zich deelt tot de langste levensduur weleke is van de schildpad) versus de leeftijd van het heelal van ongeveer 14 miljard dwz. 140 jaar/14 miljard jaar.
De enige fout in de redenering is dat we niet weten of het heelal leeft.
De volgende nalatigheid is dat de volume van het heelal toeneemt en de dichtheid afneemt met de ouderdom van het universum.
Met bovenstaande (onbewezen) premisse zou voor enig plek op elke tijd in het universum de conclusie -∞ moeten zijn. De officiele en geaccepteerde formule is echter de Drake-vergelijking
Indien mijn redenering waar is, is het leven dus eigenlijk niet meer dan assimilerende dode materie, een definitie-wijziging want anders klopt de conclusie niet. Wat wordt bevestigd door het ontbreken van een ziel in ieder mens. Toeval?
Het was te verwachtten dat na de dood van God de ziel ook geen nut meer heeft.
Indien we de zwaartekracht meenemen in de berekening met een 10% tolerantie aan de aardse zwaartekracht (wat dan een spectrum geeft van ongeveer 8.82 m/s2 tot 10.78 m/s2), tussen volledige gewichtsloosheid en een zwart gat behoort dan 1.96/331 m/s2 tot de levensbarende kans. Maar ja, fysica was nooit mijn sterkste kant.