In de dagelijkse omgang met elkaar gebruiken wij woorden om ons talig uit te drukken. Deze woorden hebben in meer of mindere mate een verband met dingen in de werkelijkheid, en meestal ontstaat er in de communicatie geen verwarring over wat er bedoelt wordt. Mocht er toch verwarring ontstaan, dan zou het geen probleem moeten zijn om het één en ander te verduidelijken met een heldere definitie. Helaas blijkt dit in de praktijk vaak toch ernstig moeilijk, zo niet onmogelijk.
Circulariteit
Allereerst is er het taalkundige probleem van het circulair definiëren. Om een definitie te geven van een begrip, moet deze definitie zelf ook weer talig worden uit gedrukt. Met andere woorden: je gebruikt andere begrippen om begrippen te beschrijven. De woorden in een woordenboek zijn beschreven met andere woorden die ook in het woordenboek voorkomen. Er bestaat nergens een begin, en definities zijn in die zin altijd circulair.
In- en uitsluiting
Een tweede meer taalfilosofisch probleem, is het probleem van insluiten en uitsluiten. Neem nou het voorbeeld van een boom. Iedereen weet wat een boom is als we het er over hebben, en toch is het niet makkelijk (allicht onmogelijk?) om hier een passende definitie bij te geven. Het heeft een stam, het heeft bladeren, het is hoog, het zorgt voor zuurstof? Welke eigenschap je ook noemt, de definitie zal altijd dingen uitsluiten die wel binnen de definitie horen te vallen, en dingen insluiten die er juist niet in horen.
- Het heeft een stam? Een werkwoord ook
- Het heeft bladeren? Struiken ook
- Het is hoog? Bonsaiboompjes niet
- Het zorgt voor zuurstof? Planten ook
De Dikke VanDale (online) komt met de volgende definitie: “Houtachtig gewas met een zeer groot wortelgestel en een enkele, stevige, houtige en zich secundair verdikkende, overblijvende stam, die zich eerst op zekere hoogte boven de grond vertakt.” Je ziet hier een opsomming van een aantal eigenschappen die samen de definitie vormen van het woord.
De essentie van een woord
We zijn met name in de filosofie geneigd te zoeken naar de essentie van dingen en zijn van mening dat deze ergens verborgen moet liggen – hierbij valt te denken aan de Ideeënleer van Plato, die van mening was dat de Idee (wat je vrij vertaald kan zien als de essentie) van een ding in een andere wereld gelegen is. Maar zoals Plato ook al zei, zijn dingen in onze wereld nooit perfect. Ludwig Wittgenstein, volgens velen de belangrijkste filosoof van de twintigste eeuw, merkt in de Philosophical Investigations (PI) in aforisme 116 op dat woorden nooit zo kunnen worden gebruikt dat ze helemaal in overeenstemming met hun essentie zijn. Hij beschrijft dit voorval fraai door te zeggen dat woorden geen ‘thuis’ hebben. Doordat we (zowel filosofen als mensen in het dagelijks leven) dit niet willen accepteren, blijven we dieper zoeken naar essentiële betekenis. We stellen onszelf vragen als ‘wat is rood?’ Dit soort vragen kunnen we makkelijk beantwoorden door te kijken naar hoe het begrip ‘rood’ in het dagelijks leven gebruikt wordt. Betekenis is volgens Wittgenstein te vinden in het gebruik van begrippen.
Wittgenstein noemt bij dit probleem het voorbeeld van de definitie van ‘spel’. Er is geen essentiële eigenschap te noemen van wat een spel is, maar er zijn meerdere eigenschappen te noemen die niet allemaal tegelijk hoeven te gelden. Zo kan het gooien van een bal tegen de muur ook een spel zijn, terwijl daar geen competitief element in zit. Wanneer iets een spel wordt genoemd, hangt dus af van de context. We zien dan ook bij de definitie van ‘boom’ in de Dikke VanDale nog een aantal voorbeelden waarin het gebruik van ‘boom’ wordt geïllustreerd.
Relatie met de werkelijkheid
Maar er zijn nóg meer problemen bij het geven van definities. Vaak is er bij het definiëren van een begrip geen direct verband of helemaal geen verband met dingen in de werkelijkheid. Stel dat je een potje schaak wilt spelen maar iemand heeft de koning gestolen. Moet je dan per se een vervanger vinden die er op lijkt en die ook van hout is? Welnee! Een euromunt doet ook prima dienst als koning, zolang je dit maar afspreekt met je tegenstander.
Het gaat bij taalgebruik dus met name om de afspraken die we, bewust dan wel onbewust, met elkaar hebben gemaakt. Stel dat je zegt: “deze euromunt geldt vanaf nu als koning”, dan zou het nergens op slaan als je tegenstander zou zeggen: “echt niet!” Jouw uitspraak was namelijk geen claim met een bepaalde waarheidswaarde (het kon niet waar of onwaar zijn), maar het was een afspraak die de definitie van het ding gaf.
We kunnen onmogelijk in de wereld om ons heen dingen aanwijzen die ‘bewijzen’ dat een woord een bepaalde betekenis heeft. We zitten gevangen in onze taal; er bestaat geen archimedisch punt van waaruit we met zekerheid kunnen oordelen over uitspraken. Taal is arbitrair, dus is het onmogelijk een heldere definitie te geven.
Bronnen:
Colleges ‘Voortgezette Taalfilosofie’ door dr. Menno Lievers (2011/2012 – Universiteit Utrecht)
College ‘De Microscoop en de Olifant’ door dr. Floris van den Berg (2011 – Universiteit utrecht)