De bakermat van de Olympische Spelen werd herhaaldelijk overspoeld door tsunami’s vanuit de Middellandse Zee. Dat zeggen Duitse geologen die onderzoek doen op de Peloponnesos.
Het antieke Olympia werd 250 jaar geleden gevonden onder een acht meter dikke laag sediment. De kustlijn van de Peloponnesos is sinds de oudheid bijna tien kilometer opgeschoven, waardoor de stad met haar beroemde Zeustempel in de zesde eeuw veel dichter bij de kust lag dan nu. Daardoor konden vloedgolven via het dal van de Alpheiosrivier gemakkelijk met hoge snelheid landinwaarts razen. Het dal waarin de stad Olympia ligt, bleef vervolgens vermoedelijk lange tijd onder water staan. Dit rampscenario heeft volgens Andreas Vött, geoarcheoloog aan de Johannes Gutenberg Universität de afgelopen 7000 jaar meer dan eens plaatsgevonden. In de zesde eeuw werd Olympia ten slotte definitief vernietigd en begraven onder een dikke laag afzetting.
Eerder werd altijd aangenomen dat de historische plek instortte door een aardbeving in 551 n.Chr., waarna een overstroming van de rivier de Kladeos hem overspoelde. Er werd echter al een tijd aan deze theorie getwijfeld. De Kladeos is maar een klein riviertje en de samenstelling van de rivierbodem is heel anders dan de structuur van de onderzochte grond tussen de ruïnes van Olympia. Geologische vondsten zoals schelpen en resten van micro-organismen wijzen er bovendien op dat de grond met hoge snelheid het land op is geblazen.
Vött en zijn onderzoeksgroep doen onderzoek naar tsunami’s die de afgelopen 11.000 jaar de Peloponnesos en West-Griekenland teisterden. Op de plek waar de Afrikaanse plaat onder de Europese duikt, vinden er regelmatig zeebevingen plaats, met soms enorme tsunami’s tot gevolg. Vött: “Historische gegevens laten zien dat heel West-Griekenland gemiddeld elke acht tot elf jaar werd getroffen door een vloedgolf.”
De laatste tsunami die levens eiste in de Middellandse Zee is inmiddels al een tijd geleden. In 1908 richtte een golf een ravage aan in Messina die meer dan honderdduizend mensen het leven kostte.
Bron: Johannes Gutenberg Universität