dinsdag 27 september 2011

In Limburg spreekt men overal anders

In Limburg spreekt men overal anders:
prof. dr. Leonie Cornips

Prof.dr. Leonie Cornips.




Leonie Cornips is onderzoekster aan het Meertens Instituut en gepromoveerd op het gesproken Nederlands van Heerlen. De komende vier jaar is ze voor één dag per week verbonden aan de Universiteit van Maastricht. Daar gaat ze colleges verzorgen en onderzoek uitvoeren. De leerstoel ‘Taalcultuur in Limburg’ wordt betaald door de Provincie, die ook de aanstelling van de Limburgse streektaalfunctionaris financiert.


Gunstig effect


Eén aspect van het onderzoek is de Limburgse identiteit. Deze wordt onderzocht door promovenda Lotte Thissen. Zij gaat op een antropologische manier te werk: door het ‘veld’ in te gaan en mensen te volgen zal ze proberen te ontrafelen hoe mensen hun Limburgse identiteit(en) beleven en vormgeven in taalgebruik. Cornips spreekt in dit geval van een in Nederland relatief nieuwe discipline: één waarin antropologische en taalkundige theorie en methoden met elkaar worden gecombineerd.


Cornips wil ook onderzoeken wat de invloed is van het dialect op het leren van het Nederlands en vice versa, bij kinderen die van huis uit in deze beide variëteiten opgroeien. “Het lijkt erop dat een dialectachtergrond vooral een gunstig effect heeft op bijvoorbeeld de verwerving van het bepaald lidwoord ‘het’ in het Nederlands”, aldus de onderzoekster. “Kinderen die tweetalig worden opgevoed – in dialect en Nederlands – verwerven dit eerder dan eentalige kinderen.”


Onontgonnen terrein


Dat veel kinderen opgroeien met het Limburgs dialect blijkt uit verschillende onderzoeken. In een grootschalig onderzoek naar dialectgebruik tussen ouders en kinderen, duiken de hoogste percentages op in Limburg. Toch is er naar de relatie tussen identiteit en dialectgebruik in Limburg zelf nog weinig onderzoek verricht. “In die zin is Limburg nog onontgonnen terrein”, meent Cornips.


Haar onderzoek zal zich ook richten op de verwerving van het Limburgs onder Nederlandse kinderen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. “Verwerven zij het dialect en zoja, hoe? Waar pikken zij het op? Ook die vraag is nog onbeantwoord. Tot nu toe zijn alleen in Amsterdam en Nijmegen studies gedaan naar Amsterdamse en Nijmeegse taalelementen in het Nederlands van jongeren met een Marokkaanse en Turkse achtergrond.”


Ook in dit onderzoek kiest Cornips niet voor een traditionele benadering: “Onderzoek naar dialectgebruik gaat meestal uit van de zogenaamde domeingedachte. Zo zouden kinderen thuis dialect spreken en op school Nederlands. Maar in werkelijkheid ligt het niet zo zwart-wit. Welke taal men gebruikt verschilt per interactie. Dat wil zeggen dat zowel de context, de gesprekspartner als het onderwerp van het gesprek van invloed zijn op de taalkeuze die gemaakt wordt. Door onderzoek van studenten naar kleine kinderen in Limburg die thuis dialect spreken, weet ik dat ze wanneer ze spelletjes spelen, overschakelen op het Nederlands. Op de basisschool wordt meestal Nederlands gesproken. Maar als een kind valt en getroost moet worden, schakelt de docent over op dialect.”


Limburgse dialectenPopup

In 2003 werd een onderzoek gedaan naar dialectgebruik onder ouders en hun kinderen. Daaruit bleek dat het Limburgs het meest gesproken werd door deze groep mensen. In dat jaar sprak nog 57% van de Limburgse ouders Limburgs. Met dat percentage behaalde het Limburgs de hoogste score, gevolgd door het Fries, Zeeuws, Nedersaksisch en Brabants.

Het Limburgs is een verzameling van tientallen verschillende dialecten. Daarbinnen zijn weer groepen of ‘families’ te onderscheiden die een aantal kenmerken delen. Ze zijn hiernaast weergegeven op de kaart. De meeste Limburgse taalgrenzen stoppen overigens niet aan de staatsgrens, maar lopen door in Duitsland of Belgisch-Limburg.




Lappendeken


Dat het Limburgs dialect nog volop gesproken wordt, heeft ook te maken met een positieve attitude van de sprekers. Cornips: “Men is heel positief over het dialect, vooral in Maastricht”. Maar waarom dat precies zo is daar kunnen we alleen maar naar gissen. Het onderzoek dat tot nu toe is verricht laat slechts tendensen zien. Op de vraag of de erkenning van het Limburgs in 1997 wellicht heeft bijgedragen aan de positieve attitude, is geen eenduidig antwoord mogelijk. “Dit kunnen we immers niet meten.”


Waarschijnlijk heeft het te maken met de eigen historie van Limburg, legt Cornips uit: “Het was het laatste gebied dat werd toegevoegd aan het Koninkrijk der Nederlanden en toen pas – tussen 1830 en 1860 – kreeg de provincie zijn huidige vorm. Daarvoor was het een lappendeken van mensen met verschillende oriëntaties te midden van regionale, nationale en internationale ontwikkelingen. Daarom zegt men in Limburg: hier spreekt men overal anders. Misschien is het juist die verscheidenheid die voor eenheid zorgt. Maar ook dat is iets dat we de komende tijd willen gaan onderzoeken.”


Zie ook:



dat mot het zeen