Het flikkerde in het raam, zoals ze daar stond. Nu is het volle maan. Verder was er niks op de sprekende lamp en een blanke schaduw kroop langs de muur. Misschien het begin van een boek of uiteindelijk een droom? Er kwam geen eind aan het wachten. Met opengesperde ogen lag de luisteraar op bed. Doorwaakt, met een lezer naast zich. Het boek bladerde naar een vervlogen tijding. Wie las nu een zulks? Boodschappen die al zo oud waren en onontcijferd. Uit welke kerker klonk die kommernis en kwel? Was het een onverstaanbare of onbekende taal die de lezer aantrof?
Myriaden van paden en visioenen ontvouwde zich in het geestelijk oog. Elke hamerslag was een letter. Is de mens goed of slecht, sliep de luisteraar? Als helden en lafbekken voor schapen al goed zijn, welke leeuwenwolf lust dan nog schapenvlees?
Opwaarts klinkt de muziek en neerwaarts gaat het pad, om te eindigen in een zielloosheid. De laatste stadia van een verloren waanzin. Van alle gevoel afgeknepen en vermoord. Als alle mensen in wezen lelijk zijn dan zou alleen nog maar de tijd van goud zijn. Als alle mensen mooi zijn, wie zou dan niet andermans ruimte willen innemen?
En het middenpad is een van hypocrisie die leidt naar een middel zonder doel. Alles waar alles leugen is, waar nee ja is, en ja nee is; daar is het onvertelde en het onzuivere de slechtheid en de lelijkheid van de mens. En het vertelde en ware zijn de onzin van zijn goedheid.
Proost. Ergens was er geen reden voor twijfel zoals de situatie vroeg. Nergens was een situatie zonder twijfel zoals niemand vroeg. Het spel eindigt waar de het spelenderwijs begon. Het begon aan het spel spelenderwijs en eindigde al veel te vroeg. Het neonlicht schitterde in de verkoop. Het had geen naam, en had heeft had nooit gedaan. De tweede strofe ontluidde de wereld en stilte werd onluisterd.
Het arbeid aan kapitaal zweette en ontspon aan de werkmier als een koningin aan de hartenkaart. Haar giftige appel rolt er nog op het strand. Voorbij de hoofdstad van het land, en onvindbaar. Voorwaarts.
Het is voorbij, langer geleden dan gedacht. De ziel van de mens troostte de fantasie, en de fantasie had geen houvast. Het is volle maan, daar flikkerde haar naam.
De luisteraar stond op en groette de lezer die hem zoveel genot had bedacht. Liep naar de wasbak en scheerde zijn baard. "Ik kom hier bijna elke dag", sprak hij bedachtzaam alsof zijn woorden gewicht hadden. De spiegel echode zijn mimiek.
"Eenzaamheid is een tijdloos feest", bewogen zijn lippen. En "Vrijheid is de verantwoordelijke leugen", meende zijn mond. Als een oxymoron antwoordde de spiegel dat alle eenzaamheid vrijheid is. En rochelde, als een laatste restje lucht, alle lompheid in de wasbak. Het ware vehikel van onze gedachten is niet het verstand maar ons weefsel.